-
Laat ons even nadenken over wat het
betekent om getallen op te tellen.
-
Laat ons beginnen met een. 1 plus 1.
-
Wat gaat dat gelijk aan zijn?
-
Een manier om er over na te denken is dat we
1 ding hebben. Dat ding zal een paarse cirkel zijn
-
Ik ga het voorstellen met een paarse cirkel
-
En ik ga er iets anders bijdoen.
-
Ik ga nog een andere blauwe cirkel maken.
-
Dus, ik ga de cirkel hier zetten.
-
Dus, 1 + 1. een plus een.
-
Hoeveel cirkels heb ik nu?
-
Wel, ik heb nu twee cirkels.
-
Ik heb nu 2 cirkels.
-
1 plus 1 is gelijk aan 2.
-
Nu zeg je natuurlijk:
"Sal, dat klinkt gemakkelijk".
-
Laat ons hetzelfde doen
met grotere cijfers.
-
Dus we willen weten wat gelijk is aan
-
Dus iets, laat ons zeggen twee plus 3
-
Wat gaat dit vraagteken worden?
-
pauzeer de video, denk zelf even na...
-
Wel, zoals je kunt zien, ik heb 2 dingen,
en ik ga nog 3 andere dingen toevoegen.
-
Hoeveel dingen heb ik dan?
-
Dus je hebt je 2 dingen, ik ga terug
paarse cirkels gebruiken.
-
Dus we hebben 2 paarse cirkels,
dat is die 2 hier.
-
En dan gaan we daar 3 aan toevoegen.
-
3 cirkels meer. Ik ga die in blauw zetten,
want de 3 staat ook in blauw
-
Dus dat is een, twee en drie.
-
Hoeveel cirkels hebben we nu in totaal?
-
Wel, we kunnen ze tellen. We hebben er
een, twee, drie, vier, vijf.
-
Laat ons dat nog eens tellen,
1, 2, 3, 4, 5 cirkels.
-
Dus twee plus drie, 2 dingen + 3 andere
dingen zijn 5 dingen.
-
Dus ons vraagteken hier is gelijk aan vijf
-
In de plaats van het vraagteken hier te
zetten, zal ik het uitvegen.
-
En dan zeg ik: vijf is gelijk aan twee plus drie.