Tien jaar geleden kreeg ik een telefoontje dat mijn leven veranderde. Ik was destijds cardioloog bij UCLA, gespecialiseerd in cardiale beeldvormingstechnieken. Het telefoontje kwam van een veearts van de dierentuin van Los Angeles. Een oude vrouwtjeschimpansee was wakker geworden met een aangezichtsverlamming en de veeartsen waren bang dat ze een beroerte had gehad. Ze vroegen of ik naar de dierentuin wou komen en een foto van het hart wou maken om te kijken of de oorzaak misschien bij het hart lag. Voor de duidelijkheid, Noord-Amerikaanse dierentuinen beschikken over hooggekwalificeerde en officieel gecertificeerde veeartsen die buitengewoon goed zorg dragen voor hun dierlijke patiënten. Maar af en toe vragen ze hulp van de menselijke geneeskunde, vooral als het gaat om gespecialiseerde consultaties, en ik was een van de gelukkige dokters die om hulp gevraagd werd. Ik kreeg de kans om een beroerte uit te sluiten bij deze chimpansee en zeker te gaan dat deze gorilla geen gescheurde slagader had, deze ara te onderzoeken op een hartruis, vast te stellen dat deze Californische zeeleeuw geen ontstoken pericard had, en in deze foto luister ik naar het hart van een leeuw na een gezamenlijke, levensreddende ingreep van veeartsen en dokters, waarbij we 700 ml vocht wegzogen uit het hartzakje waarin het hart van de leeuw zich bevond. En deze ingreep, die ik op vele menselijke patiënten heb toegepast, was identiek, op deze poot en deze staart na. Nu werkte ik meestal met dokters in het medische centrum van UCLA en bespraken we symptomen en diagnoses en behandelingen voor mijn menselijke patiënten, maar soms werkte ik ook bij de dierentuin van Los Angeles met veeartsen, en bespraken we symptomen en diagnoses en behandelingen voor hun dierlijke patiënten. En soms ging ik op dezelfde dag op ronde bij het medisch centrum van UCLA en bij de dierentuin van Los Angeles. Daarbij werd me het volgende heel duidelijk. Dokters en veeartsen bekommerden zich in wezen om dezelfde ziekten bij hun dierlijke en menselijke patiënten: hartinsufficëntie, hersentumoren, leukemie, diabetes, arthrose, ALS, borstkanker, zelfs psychiatrische syndromen zoals depressie, angst, obsessies, eetstoornissen en zelfverminking. Ik moet iets bekennen. Hoewel ik comparatieve fysiologie en evolutionaire biologie gestudeerd heb voor mijn bachelor -- mijn eindscriptie ging zelfs over de theorie van Darwin -- deed het besef van de aanzienlijke overlapping van dierlijke en menselijke ziekten een hoognodige alarmbel bij me afgaan. Dus begon ik me af te vragen waarom ik, ondanks al die overlappingen, nooit vragen gesteld had aan een veearts of literatuur over diergeneeskunde had geraadpleegd, om mijn menselijke patiënten beter te begrijpen. Waarom had ik, noch mijn vrienden of collega-dokters waaraan ik het gevraagd heb, nooit een diergeneeskundig congres bijgewoond? Waarom was dat allemaal zelfs een verrassing? Kijk maar, elke dokter aanvaardt een biologische connectie tussen dieren en mensen. Elk geneesmiddel dat we voorschrijven of dat we zelf genomen hebben of dat we aan onze families gegeven hebben is eerst op een dier getest. Maar er is een groot verschil tussen het geven van een geneesmiddel of menselijke ziekte aan een dier, en een dier dat uit zichzelf hartinsufficiëntie krijgt of diabetes of borstkanker. Misschien is de verrassing ten dele te wijten aan de groeiende scheiding in onze wereld tussen het stedelijke en het niet-stedelijke. We horen over stadskinderen die denken dat wol aan de bomen groeit of dat kaas van een plant komt. Maar de hedendaagse ziekenhuizen voor mensen verworden steeds meer tot glanzende kathedralen van technologie. En dat creëert een psychologische afstand tussen de menselijke patiënten die daar behandeld worden en dierlijke patiënten die in oceanen leven en op boerderijen en in oerwouden. Maar ik denk dat er een nog diepergaande reden is. Als dokters en wetenschappers accepteren we intellectueel gezien dat onze soort, Homo sapiens, slechts één soort is, niet meer uniek of bijzonder dan enige andere. Maar in onze harten geloven we dat niet helemaal. Ik voel het zelf wanneer ik naar Mozart luister of wanneer ik naar foto's van de Mars Rover kijk op mijn MacBook. Ik voel dan de neiging de mens als uitzonderlijk te zien, hoewel ik tegelijkertijd de kosten erken van de wetenschappelijke isolatie van ons zelfbeeld als een aparte superieure soort. Ik probeer het tegenwoordig wel. Wanneer ik een menselijke patiënt zie, vraag ik me nu altijd af wat de dierendokters over dit probleem weten dat ik niet weet. En of ik beter voor mijn menselijke patiënt zou kunnen zorgen als ik hem of haar als een menselijk dier beschouwde. Hier zijn een paar voorbeelden van het soort boeiende connecties waarheen deze manier van denken me heeft geleid. Angst-geïnduceerd hartfalen. Rond het jaar 2000 'ontdekten' humane cardiologen emotioneel-geïnduceerd hartfalen. Het werd beschreven bij een gokkende vader die al zijn spaarcenten kwijtraakte met een dobbelsteenworp, bij een bruid die in haar eentje voor het altaar stond. Maar het blijkt dat deze 'nieuwe' menselijke diagnose niet nieuw was, noch uniek was aan de mens. Veeartsen hadden al symptomen van emotioneel-geïnduceerd hartfalen gediagnosticeerd, behandeld en voorkomen bij dieren variërende van apen tot flamingo's, van herten tot konijnen, sinds de jaren 70. Hoeveel mensenlevens hadden gered kunnen zijn als deze veterinaire kennis bekend was geweest bij spoeddokters en cardiologen? Zelfverminking. Sommige menselijke patiënten verminken zichzelf. Sommigen trekken plukken haar uit, anderen snijden zichzelf daadwerkelijk. Sommige dierlijke patiënten verminken zichzelf ook. Er zijn vogels die veren uittrekken. Er zijn hengsten die tot bloedens toe in hun eigen flanken bijten. Maar veeartsen kennen heel specifieke en effectieve manieren om zelfverminking te behandelen en zelfs te voorkomen bij hun zelfverminkende dieren. Zou deze veterinaire kennis niet gedeeld moeten worden met psychotherapeuten en ouders en patiënten die worstelen met zelfverminking? Postnatale depressie en postnatale psychose. Soms raken vrouwen kort na een bevalling depressief, en soms raken ze ernstig depressief of zelfs psychotisch. Ze verwaarlozen soms hun pasgeboren kind, en in sommige extreme gevallen verwonden ze het kind zelfs. Paardenartsen weten ook dat een merrie na het veulenen soms het veulen verwaarloost en weigert het te verzorgen, en in sommige gevallen zullen ze het veulen stampen of zelfs doodtrappen. Maar veeartsen hebben een interventie bedacht om met dit veulenverwerpings- syndroom om te gaan. Daarbij verhoogt men het oxytocine-niveau bij de merrie. Oxytocine is het bindingshormoon. Dit leidt tot een vernieuwde interesse van de merrie in haar veulen. Zou deze informatie niet ter beschikking moeten komen van verloskundigen en gynaecologen en huisdokters en patiënten die met postnatale depressie en psychose worstelen? Hoewel dit allemaal veelbelovend klinkt, blijft de afstand tussen onze werkvelden helaas groot. Om dat uit te leggen ben ik bang dat ik de vuile was zal moeten buiten hangen. Sommige dokters kunnen echte snobs zijn wanneer ze het over artsen hebben die geen "M.D." zijn. Ik heb het over tandartsen en optometristen en psychologen, maar misschien vooral over dierenartsen. De meeste dokters beseffen niet dat het tegenwoordig moeilijker is om voor veearts te studeren dan voor dokter, en dat wanneer wij voor dokter studeren, we alles leren dat er te leren valt over één soort, Homo sapiens, maar veeartsen moeten leren over de gezondheid en ziekten van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en vogels. Dus ik neem het de veeartsen niet kwalijk dat ze zich ergeren aan de neerbuigendheid en onwetendheid van mijn beroep. Maar hier heb ik een mop van de veeartsen: Hoe noem je een veearts die maar voor één soort kan zorgen? Een dokter. (Gelach) Het is een passie van mij geworden om die afstand te overbruggen, en dat doe ik door middel van programma's zoals Darwin on Rounds bij UCLA, waar we dierenexperts en evolutionaire biologen in onze medische teams laten samenwerken met onze stagiairs en onze artsen in opleiding. En door middel van Zoobiquity-congressen, waar we medische scholen samenbrengen met veterinaire scholen voor gemeenschappelijke discussies over de gemeenschappelijke ziekten en kwalen van dierlijke en menselijke patiënten. Op Zoobiquity-congressen leren deelnemers hoe het behandelen van borstkanker bij een tijger ons kan helpen borstkanker beter te behandelen bij een kleuteronderwijzer; hoe het begrip van polycysteuze eierstokken bij Holstein koeien ons kan helpen beter te zorgen voor een dansinstructrice met pijnlijke maandstonden; en hoe een beter begrip van de behandeling van scheidingsangst bij een hooggespannen Sheltie een angstig kindje kan helpen tijdens zijn eerste schooldagen. In de VS -- en nu internationaal, op Zoobiquity congressen -- laten dokters en veeartsen hun vooroordelen varen en komen ze samen als collega's, als gelijken, als dokters. Per slot van rekening zijn wij mensen ook dieren, en is het tijd voor ons dokters om de dierlijke natuur van onze patiënten én van ons te omarmen en samen met veeartsen soortoverschrijdende gezondheidszorg te bieden. Het blijkt namelijk dat de beste en meest humanistische geneeskunde soms uitgeoefend wordt door dokters wier patiënten geen mensen zijn. En een van de beste manieren waarop we kunnen zorgen voor de menselijke patiënt, is door goed op te letten hoe alle andere patiënten op de planeet leven, groeien, ziek worden en genezen. Dankjewel. (Applaus).