Al je kind bent,
is echt alles mogelijk.
Zoals zo vaak, is het de uitdaging
dat vast te houden als we opgroeien.
Toen ik vier jaar was,
kreeg ik de gelegenheid
om voor het eerst te zeilen.
Ik vergeet nooit hoe enthousiast ik was
toen we de kust achter ons lieten.
Ik zal nooit het avontuurlijke
gevoel vergeten,
toen ik aan boord klom
en voor het eerst de kleine kajuit inkeek.
Maar het bijzonderste gevoel
was dat van vrijheid,
het gevoel dat ik had
toen we de zeilen hesen.
Als vierjarig kind
was dat het beste gevoel van vrijheid
dat ik me kon voorstellen.
Ik besloot daar dat ik
op een dag, hoe dan ook,
rond de wereld ging zeilen.
Ik deed wat ik kon,
om die droom te verwezenlijken.
Toen ik tien was spaarde ik
het wisselgeld van mijn lunch.
Acht jaar lang at ik elke dag
bonen met aardappelpuree,
Dat kostte zes cent en de jus was gratis.
Elke dag legde ik het wisselgeld
bovenop mijn spaarpot.
Als die stapel samen een pond
waard was, ging die erin,
en zette ik een kruisje ik één
van de 100 vakjes die ik had getekend.
Uiteindelijk kocht ik een klein bootje.
Ik zat er in de tuin uren
in te dromen van mijn doel.
Ik las elk boek over zeilen,
en toen me op school werd verteld
dat ik niet slim genoeg was
voor dierenarts,
ging ik van school toen ik 17 was
om in de leer te gaan als zeiler.
Je kunt je voorstellen
hoe het vier jaar later voelde
om in een directiekamer te zitten
bij iemand van wie ik wist
dat hij mijn droom kon verwezenlijken.
Het voelde alsof mijn leven
afhing van dat moment,
en tot mijn verbazing stemde hij toe.
Ik kon mijn enthousiasme amper verbergen
toen ik de eerste vergadering had
om een boot te ontwerpen
waarop ik solo non-stop
de wereld rond ging zeilen.
Van die eerste vergadering
tot de finish van de wedstrijd,
was het alles wat ik me had voorgesteld.
Net als in mijn dromen, waren er
geweldige stukken en zware stukken.
We raakten op zeven meter na een ijsberg.
Negen keer moest ik naar de top
van de 27 meter hoge mast klimmen.
We sloegen plat in de Zuidelijke Oceaan.
Maar de zonsondergangen, het dierenleven
en de afgelegen ligging
waren absoluut adembenemend.
Na drie maanden op zee,
toen ik net 24 was,
finishte ik als tweede.
Ik vond het zo geweldig,
dat ik binnen zes maanden besloot
dat ik weer rond de wereld zou gaan,
maar dan niet in een race:
om te pogen de snelste te zijn die
solo non-stop rond de wereld zeilt.
Hier had ik een ander schip voor nodig:
groter, breder, sneller en krachtiger.
Om het in verhouding te zien:
ik kon binnenin de mast klimmen,
helemaal naar de top.
23 meter lang, 16 meter breed.
Ik gaf haar de troetelnaam Moby.
Ze was een meerromper.
Toen we haar bouwden,
was het nog niemand gelukt
solo non-stop rond de wereld te gaan,
hoewel velen het probeerden,
maar tijdens de bouw gebruikte
een Fransman een 25% grotere boot
die het niet alleen haalde,
maar ook het record
van 93 naar 72 dagen verbeterde.
De lat lag nu veel hoger.
Deze boten waren spannend om te zeilen.
Dit was een trainingsvaart
voor de Frans kust.
Dat weet ik nog omdat ik
een van de vijf opvarenden was.
Het duurde vijf seconden vanaf
dat alles in orde was
tot het zwart werd, omdat de ramen
onderwater werden gedrukt,
en vijf seconden is heel kort.
Kijk maar hoe ver
onder die mannen de zee is.
Stel je voor dat je in je eentje
in de Zuidelijke Oceaan
in het water plonst,
duizenden mijl van het land af.
Het was Kerstdag.
Ik onderging de Zuidelijke Oceaan
onder Australië.
De omstandigheden waren verschrikkelijk.
Ik naderde een deel van de oceaan
ruim 3000 kilometer verwijderd
van de dichtstbijzijnde stad.
Het dichtstbij was Antarctica
en de dichtstbijzijnde mensen
waren de bemanning
van het Europees ruimtestation boven me.
(Gelach)
Je bent ver weg van alles.
Als je hulp nodig hebt,
en je leeft nog,
duurt het vier dagen
voor een schip bij je is,
en weer vier dagen naar een haven.
Er kan geen helikopter komen
en geen vliegtuig landen.
We zeilen voor een zware storm uit.
Middenin woei het 80 knopen,
veel te veel voor de boot en voor mij.
De golven waren al 12 tot 15 meter hoog,
en het schuim van de brekende koppen
woei horizontaal
zoals sneeuw in een sneeuwstorm.
Als we niet snel genoeg zeilden,
zouden we verzwolgen worden door die storm
en zouden we kapseizen of
aan stukken gesmeten worden.
We hingen letterlijk
voor ons leven aan de touwen,
op het scherpst van de snede.
De snelheid die ik zo nodig had,
bracht ons nu in gevaar.
Je weet hoe het is om auto te rijden
met 30 km per uur, of 40 of 50.
Dat gaat zonder stress.
Je kunt je concentreren.
Je kunt de radio aandoen.
Maar geef dan eens gas
tot 130, 150, 160 per uur.
Je grijpt je stuur stevig vast
en krijgt witte knokkels.
Ga dan eens 's nachts van de weg af
en verwijder de ruitenwissers,
de voorruit,
de voorlampen en de remmen.
Zoiets is het in de Zuidelijke Oceaan.
(Gelach) (Applaus)
Je snapt dat je slecht slaapt
onder die omstandigheden,
zelfs als passagier.
Maar dat ben je niet.
Je bent alleen op je boot
waarin je amper kunt staan,
en je moet elke beslissing
aan boord zelf nemen.
Ik was totaal uitgeput,
lichamelijk en mentaal.
Acht zeilwisselingen in 12 uur.
Het hoofdzeil woog drie keer
mijn eigen gewicht,
en na elke wissel,
stortte ik in, drijfnat van het zweet,
met die ijskoude Zuidelijke Oceaanlucht
die in mijn keel brandde.
Maar daarbuiten komt na
het ergste van het ergste
vaak het mooiste van het mooiste.
Een paar dagen later kwamen we
uit de achterkant van het lagedrukgebied.
Tegen alle verwachtingen in,
konden we dat record nog halen
in die depressie.
De hemel brak open, de regen stopte,
en onze hartslag,
die monsterachtige zeeën om ons heen,
waren veranderd
in prachtige bergen in maanlicht.
Het is moeilijk uit te leggen,
maar je komt in een andere modus.
Je boot is heel je wereld,
en wat je meeneemt als je vertrekt,
is alles wat je hebt.
Als ik nu tegen je zeg:
"Ga naar Vancouver
en zoek alles wat je nodig hebt
om drie maanden te overleven",
dan is dat een hele klus.
Voedsel, brandstof, kleren,
zelfs wc-papier en tandpasta.
Dat doen we, en als we vertrekken,
is dat gelukt tot de laatste druppel
diesel en het laatste voedselpakket.
Niets in mijn leven
kon me een betere betekenis geven
van het woord 'eindig'.
Wat we daar hebben is alles wat we hebben.
Meer is er niet.
Nog nooit had ik
die betekenis van 'eindig',
die ik aan boord voelde,
vertaald naar iets buiten het zeilen,
tot ik bij de finish van de boot stapte,
na het record te hebben gebroken.
(Applaus)
Opeens maakte ik de optelsom.
Onze wereldeconomie is niet anders.
Die is totaal afhankelijk
van niet-onuitputtelijke stoffen
die we maar eenmaal hebben
in de geschiedenis.
Alsof ik iets onder een steen vond
wat ik niet verwachtte.
Ik kon kiezen:
ik leg de steen opzij
en ga het uitzoeken,
of ik leg die steen terug
en ga door met mijn droombaan
van wereldzeiler.
Ik heb het eerste gekozen.
Ik legde de steen opzij
en begon een nieuw leerproces:
spreken met directeuren, experts,
wetenschappers en economen,
om te proberen te begrijpen
hoe onze wereldeconomie werkt.
Mijn nieuwsgierigheid bracht me
op bijzondere plekken.
Deze foto is genomen in de oven
van een kolencentrale.
Ik werd gefascineerd door steenkool,
de basis voor onze energiebehoefte,
maar ook dicht bij mijn familie.
Mijn overgrootvader was steenkooldelver,
en bracht 50 jaar van zijn leven
onder de grond door.
Dit is een foto van hem.
Je ziet iemand uit een ander tijdperk.
Niemand draagt zijn broek
zo hoog opgetrokken
in deze tijd. (Gelach)
Dit ben ik met mijn overgrootvader.
Dat zijn trouwens niet zijn echte oren.
(Gelach)
We waren close. Ik weet nog dat ik op zijn
knie naar zijn mijnverhalen luisterde.
Hij had het over kameraadschap in de mijn
en het feit dat mijnwerkers
hun boterhamkorsten bewaarden
voor pony's die onder de grond werkten.
Het leek of het gisteren was.
Tijdens mijn leerproces
bezocht ik de website
van de World Coal Associaton
en middenin de homepage stond:
"Er is nog steenkool voor 118 jaar."
Ik dacht, dat is
een stuk langer dan ik leef,
en veel langer dan
de voorspellingen voor olie.
Ik ging rekenen en realiseerde me
dat mijn overgrootvader
precies 118 jaar eerder was geboren,
en ik zat op zijn knie tot ik 11 jaar was.
Ik besefte dat het niets is,
in de tijd, of in de geschiedenis.
Dat deed me iets besluiten
wat ik nooit had gedacht:
uit de solozeilsport stappen
en me richten op de
grootste uitdaging die er is:
de toekomst van onze wereldeconomie.
Ik besefte snel dat het
niet alleen om energie gaat.
Ook over grondstoffen.
In 2008 begon ik een
wetenschappelijke studie
die kijkt hoeveel jaar we nog
waardevolle grondstoffen kunnen delven:
koper 61, tin en zink 40, zilver 29.
De cijfers zijn niet nauwkeurig
maar we weten dat ze opraken.
We hebben ze maar één keer.
Toch is de snelheid van verbruik
van deze materialen enorm gestegen,
exponentieel.
Met meer mensen op de wereld
met meer spullen,
zagen we 100 jaar prijsdalingen
van de basisbehoeftes,
in slechts 10 jaar verdwijnen.
En dat merkt iedereen.
De prijzen werden enorm instabiel,
zodanig dat in 2011,
de gemiddelde Europese autofabrikant
de prijs van grondstoffen zag stijgen
met 500 miljoen euro.
De helft van de winst ging verloren,
door iets waar men
totaal geen invloed op heeft.
Hoe meer ik leerde, hoe meer
ik mijn eigen leven veranderde.
Ik ging minder reizen
en doen en minder gebruiken.
Het leek of je gewoon minder moest doen.
Maar dat zat me niet lekker.
Het voelde niet goed.
Het leek of we tijd kochten.
We smeerden het een beetje uit.
Zelfs als iedereen veranderde,
was het probleem nog niet opgelost.
Dan was het systeem nog niet gered.
Dat was cruciaal in de transitie,
maar wat me fascineerde was,
de transitie naar wát?
Wat zou echt kunnen werken?
Het viel me op dat het systeem zelf,
het kader waar we in leven,
een gebrekkige basis heeft.
Ik realiseerde me uiteindelijk
dat ons besturingssysteem,
de werking van onze economie,
de opbouw van onze economie,
zelf een systeem is.
Op zee moest ik ingewikkelde
systemen begrijpen,
kreeg ik allerlei input
die ik moest verwerken.
Ik moest het systeem
begrijpen om te winnen.
Ik moest het snappen.
Ik realiseerde me dat de wereldeconomie
ook dat systeem was,
maar het is een systeem
dat niet werkt op de lange termijn.
Ik realiseerde me dat we een
lineaire economie hadden geperfectioneerd.
Al 150 jaar lang.
We halen grondstoffen uit de grond,
maken er iets van, en uiteindelijk
wordt het product weggegooid.
Ja, soms hergebruiken we iets,
maar meer in een poging
er aan het eind nog wat uit te halen,
niet met een plan.
Zo'n economie kan gewoon niet
op de lange termijn werken.
Als we weten dat de grondstoffen
niet onuitputtelijk zijn,
waarom maken we dan een economie
die alles opmaakt,
die afval produceert?
Het leven zelf bestaat al miljarden jaren,
en paste zich zo aan, dat materialen
efficiënt werden gebruikt.
Het is een ingewikkeld systeem,
maar daarbinnen is geen afval.
Alles wordt weer opgenomen.
Het is geen lineaire,
maar een circulaire economie.
Ik voelde me het kind in de tuin.
Voor het eerst op deze nieuwe reis,
zag ik precies waar we naartoe gingen.
Als we een economie konden bouwen
die alles ge-bruikt, maar niet ver-bruikt,
konden we een toekomst bouwen
die op de lange termijn goed werkt.
Ik was erg enthousiast.
Dat was iets om aan te werken.
We wisten waar we heen gingen,
maar moesten nog uitwerken hóe.
Met dat in gedachte
stichtten we het Ellen MacArthurfonds
in september 2010.
Ons denken werd gevoed
door stromingen die wezen naar dit model:
industriële symbiose, prestatie-economie,
deeleconomie, biomimetica,
en natuurlijk cradle-to-cradle.
Stoffen worden gedefinieerd
als technische of biologische.
Afval bestaat helemaal niet.
Zo krijg je een systeem dat
op de lange termijn zeker werkt.
Hoe ziet deze economie er dan uit?
We zouden geen lampen kopen,
maar betalen voor het genot van licht.
De fabrikanten zouden
de materialen terugwinnen,
en de lampen vervangen
als er efficiëntere producten kwamen.
Ongiftige verpakkingen
zou je kunnen oplossen in water,
dat dan ook nog drinkbaar is.
Dan wordt het nooit afval.
Als motoren herbruikbaar waren,
zodat we de materialen konden terugwinnen,
bespaarden we flink op energie.
Als we onderdelen van printplaten
nou eens hergebruikten,
en de materialen erin konden opwaarderen
voor een tweede ronde?
En als we voedselafval konden verzamelen?
Als we dat konden veranderen
in mest, warmte of energie,
dan was de voedselcirkel eindelijk rond
en versterkten we ons natuurlijk kapitaal.
En auto's -- we willen ons
kunnen verplaatsen.
Je hoeft de materialen erin
niet te bezitten.
Kan de auto een dienst zijn
die ons mobiliteit verschaft?
Dit klinkt vreemd, maar het zijn niet
alleen ideeën: ze bestaan al.
Ze staan aan de basis
van de circulaire economie.
Nu moeten we ze nog
uitbreiden en opschalen.
Hoe ga je dan van lineair naar circulair?
Nou, het team en ik van de stichting
denken dat je zou willen werken
met top-universiteiten,
met toonaangevende bedrijven,
met de grootste platforms ter wereld,
en met regeringen.
Je wilt werken met de beste analisten
en hen de vraag stellen:
"Kan de circulaire economie groei
ontkoppelen van beperkte middelen?
Is circulaire economie in staat
natuurlijk kapitaal op te bouwen?
Kan de circulaire economie
kunstmestgebruik vervangen?"
Het antwoord op die ontkoppeling is: ja.
Maar ook vervangen van kunstmest
is een onthutsende 2,7 keer mogelijk.
Wat me het meest inspireerde
over de circulaire economie
was dat jonge mensen
erdoor geïnspireerd werden.
Als jongeren de economie
door een circulaire bril bekijken,
zien ze gloednieuwe kansen
aan precies dezelfde horizon.
Ze kunnen hun creativiteit
en kennis gebruiken
om het hele systeem opnieuw op te bouwen.
Het ligt er voor het grijpen.
Hoe sneller we dat doen, hoe beter.
Kunnen we dit bereiken tijdens hun leven?
Is dat mogelijk?
Ik denk van wel.
Als we de levensduur nemen van
mijn overgrootvader, is alles mogelijk.
Toen hij werd geboren, waren er
maar 25 auto's op de wereld;
ze waren nog maar net uitgevonden.
Toen hij 14 was, konden we voor het eerst
in de geschiedenis vliegen.
Nu zijn er per dag
100.000 chartervluchten.
Toen hij 45 jaar was,
bouwden we de eerste computer.
Tegen de verwachtingen in
werd die toch populair,
en 20 jaar later werd hij een microchip
waarvan er in deze ruimte
vandaag duizenden zullen zijn.
Tien jaar voor hij overleed,
bouwden we het eerste mobieltje.
Die was eerlijk gezegd niet zo mobiel,
maar nu wel.
Toen mijn overgrootvader de aarde verliet,
kwam het internet.
Nu kunnen we alles doen,
maar nog belangrijker:
nu hebben we een plan.
Dank je wel.
(Applaus)