Ik ben een Hazara.
Het thuisland van
mijn volk is Afghanistan.
Zoals vele honderduizenden Hazara-kinderen
ben ik in ballingschap geboren.
De voortdurende vervolging en
het optreden tegen de Hazara's
dwong mijn ouders Afghanistan te verlaten.
Deze vervolging kent een lange
geschiedenis sinds eind 19e eeuw
en de heerschappij van Abdru Rahman.
Hij vermoordde 63 procent van de Hazara's.
Hij bouwde minaretten van hun hoofden.
Veel Hazara´s werden als slaven verkocht,
en vele anderen vluchtten naar
buurlanden zoals Iran en Pakistan.
Mijn ouders vluchtten ook naar Pakistan
en gingen in Quetta wonen,
waar ik ben geboren.
Na de aanslagen van 11 september
op de Twin Towers,
kreeg ik de kans om voor het eerst
naar Afghanistan te gaan met
buitenlandse journalisten.
Ik was pas 18 en ik kreeg
een baan als vertaler.
Na 4 jaar
vond ik het veilig genoeg om
voorgoed naar Afghanistan te verhuizen.
Ik werkte daar als documentaire-
fotograaf aan vele verhalen.
Een van de belangrijkste
verhalen die ik maakte,
ging over 'de dansende
jongens van Afghanistan'.
Het is een tragisch verhaal
over een afschuwelijke traditie.
Het gaat over jonge kinderen
die dansen voor krijgsheren
en machtige mannen in de samenleving.
Deze jongens worden vaak ontvoerd
of gekocht van hun armlastige ouders
en moeten als seksslaven werken.
Dit is Shukur.
Hij werd ontvoerd uit Kabul
door een krijgsheer.
Hij werd meegenomen
naar een andere provincie,
waar hij als seksslaaf moest werken
voor de krijgsheer en zijn vrienden.
Toen dit verhaal in de
Washington Post kwam,
kreeg ik doodsbedreigingen
en moest ik Afghanistan verlaten,
net als mijn ouders.
Samen met mijn familie
ging ik terug naar Quetta.
De situatie in Quetta was verslechterd
sinds ik er in 2005 was weggegaan.
Eens een veilige haven voor de Hazara's,
was het nu de gevaarlijkste
stad in Pakistan.
De Hazara's zijn teruggedrongen
in twee kleine gebieden.
Zij worden sociaal, onderwijskundig
en financieel gemarginaliseerd.
Dit is Nadir, die ik al kende
sinds mijn jeugd.
Hij raakte gewond door een
terroristische aanval op zijn busje.
Hij overleed later aan zijn verwondingen.
Ongeveer 1600 Hazara's zijn gedood
bij verschillende aanslagen.
Ongeveer 3000 Hazara's raakten gewond.
Velen van hen raakten gehandicapt.
De aanvallen op de Hazara's zouden
alleen maar erger worden.
Het was dus niet vreemd
dat velen wilden vluchten.
Na Afghanistan, Iran en Pakistan
heeft Australië de vierde grootste
Hazara-gemeenschap in de wereld.
Toen het tijd was
om uit Pakistan weg te gaan,
leek Australië de meest logische keuze.
Financieel gezien kon er maar één gaan.
Er werd besloten dat ik dat werd,
in de hoop dat als ik veilig aankwam,
ik de rest van familie later
kon laten overkomen.
We kenden de risico's allemaal.
We wisten hoe beangstigend de reis was.
Ik ontmoette veel mensen
die op zee geliefden verloren waren.
Het was een wanhopige beslissing
om alles achter te laten.
Niemand neemt deze beslissing makkelijk.
Als ik naar Australië had kunnen vliegen,
dan was ik er binnen 24 uur geweest.
Maar een visum krijgen was onmogelijk.
Mijn reis duurde veel langer,
en was veel ingewikkelder,
en zeker veel gevaarlijker.
Vliegen naar Thailand,
dan over land en over zee
naar Maleisië en Indonesië.
Onderweg steeds mensen
en smokkelaars betalen.
Je steeds verborgen houden
en bang zijn om gepakt te worden.
In Indonesië voegde ik me bij een groep
van zeven asielzoekers.
We deelden een slaapkamer
in Bogor, een plaatsje buiten Jakarta.
Na een week in Bogor,
ondernamen drie kamergenoten
de gevaarlijke reis.
Twee dagen later kregen we het nieuws,
dat een noodlijdende boot op weg naar
Kersteiland gezonken was.
We hoorden dat onze drie kamergenoten
- Nawroz, Jaffar en Shabbir - erbij waren.
Alleen Jaffar werd gered.
Niemand heeft Shabbir en Nawroz
ooit nog gezien.
Het zette me aan het denken.
Doe ik er goed aan?
Ik bedacht dat ik niets anders kon doen
dan doorgaan.
Een paar weken later kregen we bericht
van de mensensmokkelaar,
dat onze boot klaar was
voor onze zeereis.
's Nachts werden we met een motorbootje
naar het schip gebracht.
We gingen aan boord van
een oude vissersboot, overvol.
Er waren 93 mensen, allen benedendeks.
Niemand mocht naar boven.
We betaalden ieder 6000 dollar
voor dit deel van de reis.
De eerste dag en nacht verliepen goed.
Maar in de tweede nacht
sloeg het weer om.
De boot werd heen en weer
geslingerd en de boot kraakte.
De mensen benedendeks huilden,
baden en riepen om hun dierbaren.
Ze schreeuwden.
Het was verschrikkelijk.
Als een scène uit de Dag des Oordeels,
of uit een Hollywoodfilm
die laat zien hoe alles ten onder gaat
en hoe de wereld vergaat.
Het overkwam ons in het echt.
We hadden geen enkele hoop meer.
Onze boot was als een luciferdoosje
op het water, stuurloos.
De golven waren veel hoger dan de boot.
Het water kwam er sneller in dan
dat het eruit gepompt kon worden.
We verloren allemaal de hoop.
We dachten dat dit het einde was.
We keken de dood in de ogen
en ik documenteerde het.
De kapitein vertelde ons
dat we het niet gingen redden.
Dat de boot moest omdraaien.
We gingen aan dek
en seinden met onze zaklantaarns
om de aandacht te trekken
van passerende boten.
We probeerden de aandacht te trekken door
met zwemvesten te zwaaien en te fluiten.
Uiteindelijk kwamen we bij een eilandje,
waar onze boot op de rotsen liep.
Ik gleed in het water,
en mijn camera ging kapot met
alles wat ik had vastgelegd.
Gelukkig overleefde de geheugenkaart het.
Er was dichte bebossing,
We ruzieden over wat we moesten doen
en vielen uiteen in groepjes.
We waren allemaal bang en in de war.
Na een nacht op het strand,
vonden we een steiger en kokosnoten.
We riepen naar een boot
van een resort in de buurt,
en werden toen snel overgedragen
aan de Indonesische waterpolitie.
In het detentiecentrum van Serang
werden we gefouilleerd en gevisiteerd
door een immigratieambtenaar.
Hij nam onze telefoons af
en mijn 300 dollar.
En onze schoenen, zodat we
niet konden ontsnappen.
Maar we hielden de bewakers en
hun bewegingen in de gaten.
Om vier uur 's nachts,
toen ze rond het kampvuur zaten,
verwijderden we twee ruiten
uit het raam naar buiten
en we gleden erdoor.
We klommen in een boom naast de muur,
die bedekt was met glasscherven.
We legden er een kussen op,
beschermden onze
onderarmen met lakens
en we klommen over de muur.
We renden op blote voeten weg.
Ik was vrij.
Maar ging een onzekere toekomst tegemoet,
zonder geld.
Met alleen mijn geheugenkaart
met foto's en video's.
Toen mijn documentaire uitgezonden werd
op SBS Dateline,
hoorden vele van mijn vrienden
over mijn situatie.
Zij probeerden me te helpen,
en stonden niet toe dat ik
nog eens mijn leven riskeerde.
Ik besloot in Indonesië te blijven en
via de UNHCR mijn zaak te bepleiten,
maar ik was heel bang dat ik
in Indonesië moest blijven
en dat ik jarenlang niets kon doen
en niet kon werken
zoals alle andere asielzoekers.
Maar het verging mij een beetje anders.
Ik had geluk.
Mijn contactpersonen hielpen mijn zaak
bij de UNHCR te bespoedigen.
In mei 2013 kon ik mij
in Australië vestigen.
Niet iedere asielzoeker heeft
zoveel geluk als ik.
Het is heel moeilijk om in onzekerheid
te leven, met een ongewis lot.
Het probleem van asielzoekers in Australië
is zo extreem gepolitiseerd,
dat het zijn menselijk gezicht
verloren heeft.
De asielzoekers worden gedemoniseerd en
zo aan de bevolking getoond.
Ik hoop dat mijn verhaal
en dat van andere Hazara's
een ander licht werpt
en laat zien
hoezeer deze mensen lijden
in hun land van herkomst,
hoe ze lijden
en waarom ze hun leven op het spel zetten
om asiel te zoeken.
Dank je wel.
(Applaus)