Ik weet nog dat ik voor het eerst naar een restaurant ging, echt een chic restaurant. Het was een etentje met een advocatenkantoor en vooraf ging de serveerster rond en vroeg iedereen of ze wijn wilden. Ik zei: "Ja, doe maar een witte wijn." En toen zei ze: "Een sauvignon blanc of een chardonnay?" Ik weet nog dat ik dacht: nou, nou, houd maar op met die dure Franse woorden en geef me gewoon een witte wijn. Maar ik dacht even logisch na en begreep dat chardonnay en sauvignon blanc twee verschillende soorten wijn waren, dus toen zei ik dat ik graag de chardonnay wou, alleen maar omdat ik dat beter uit kon spreken. Ik heb veel van dat soort dingen meegemaakt in het begin van mijn rechtenstudie bij Yale, want ook al is het niet te zien, ik ben een cultureel buitenbeentje. Ik kom niet uit een elitair gezin. Ik kom niet uit het noordoosten of uit San Francisco. Maar uit een hoogovenstad in Zuid-Ohio, een stad die het heel moeilijk heeft met dingen die tekenend zijn voor de problemen van de Amerikaanse arbeidersklasse. Er was heroïne, veel mensen gingen eraan dood; mensen die ik ken. Gezinnen vielen uit elkaar door huiselijk geweld en scheidingen. En er kwam een uniek soort pessimisme. Denk aan de toenemende sterfte in deze samenlevingen en besef dan dat veel van deze mensen problemen meemaakten die een toenemende sterfte in hun eigen gemeenschap veroorzaakten, dus er is een echt gevoel van strijd. Ik heb die strijd van dichtbij meegemaakt. Mijn familie heeft er lang mee te maken gehad. Ik kom uit een gezin dat niet al te veel geld heeft. De verslaving die mijn gemeenschap plaagde, plaagde ook mijn gezin en helaas ook mijn eigen moeder. Er waren bij ons thuis veel problemen, sommige van die problemen werden veroorzaakt door geldgebrek, sommige door een gebrek aan connecties, zodat ze er alleen voor stonden, en dat had grote invloed op mijn leven. Als je mijn leven had gezien toen ik 14 was en je had jezelf afgevraagd wat er van me terecht zou komen, dan zou je besloten hebben dat ik zou worstelen met wat academici 'opwaartse mobiliteit' noemen. Opwaartse mobiliteit is een abstracte term, maar het is precies de kern van de American Dream. Het is het gevoel en de manier om te meten of kinderen zoals ik, die opgroeien in achterstandswijken, een beter leven krijgen, of ze een kans krijgen op een welvarender bestaan, of dat ze in dezelfde omstandigheden blijven hangen. En wat we hebben geleerd, helaas, is dat de opwaartse mobiliteit in dit land niet zo hoog is als we zouden willen en heel interessant: er is een duidelijke geografische spreiding. Neem Utah bijvoorbeeld. Een arm kind in Utah heeft het nog redelijk goed, met een behoorlijke kans dat hij zijn American Dream verwezenlijkt. Maar als je kijkt waar ik vandaan kom, in het Zuiden, in Appalachia, Zuid-Ohio, daar is de kans klein dat kinderen opklimmen. De American Dream is in die delen van het land daadwerkelijk slechts een droom. Hoe kan dat? Eén reden is natuurlijk economisch of structureel. Kijk naar deze gebieden. Getroffen door dramatische economische ontwikkelingen, samenhangend met industrieën zoals kolen en staal, waardoor mensen moeilijker vooruit komen. Dat is zeker een probleem. En dan is er het braindrain-probleem, wat inhoudt dat mensen met talent thuis geen werk op niveau kunnen vinden en gaan verhuizen. Dus ze bouwen hun bedrijf of organisatie niet thuis op; ze gaan ergens anders naartoe en nemen hun talenten mee. De scholen in veel van deze wijken schieten te kort; ze geven kinderen niet het duwtje dat ze helpt om kansen te krijgen in hun latere leven. Allemaal belangrijke dingen. Ik wil de structurele drempels niet onderschatten. Maar als ik terugkijk op mijn leven en mijn omgeving, dan was er nog iets anders wat een rol speelde. Moeilijk te kwantificeren, maar niet minder echt. Om te beginnen was er een sterk gevoel van wanhoop in onze gemeenschap. Kinderen hadden het gevoel dat hun keuzes er niet toe deden. Wat er ook gebeurde, hoe hard ze ook werkten, hoe hard ze ook probeerden vooruit te komen, het zou toch niet beter worden. Dat is een moeilijke sfeer om in op te groeien. Het is moeilijk zo'n houding te doorbreken en het leidt soms tot hele samenzweerderige plekken. Laten we eens kijken naar een behoorlijk actueel politiek probleem: positieve discriminatie. Afhankelijk van je politieke voorkeur zul je positieve discriminatie een verstandige of onverstandige manier vinden om diversiteit op het werk of in de klas te promoten. Maar in dit soort gemeenschappen ziet men positieve discriminatie als iets wat de eigen mensen achterstelt. Vooral als je uit de blanke arbeidersklasse komt. Je beschouwt het niet alleen gewoon als goed of slecht beleid. Je beschouwt het als een actieve samenzwering, waarbij mensen met politieke en financiële macht jou tegenwerken. En je ziet die samenzwering tegen jou overal terug -- of het nu echt zo is of niet, jij ziet het zo en het kleurt de verwachtingen. Wat doe je als je in zo'n wereld opgroeit? Je kan op verschillende manieren reageren. Je kan zeggen: "Ik ga niet hard werken, want hoe hard ik ook werk, het maakt toch geen verschil." Maar je zou ook kunnen zeggen: "Ik zoek geen traditionele tekens van succes, als een universitaire opleiding of een goede baan, want mensen die om dat soort dingen geven zijn anders dan ik. Ze laten me toch nooit toe." Toen ik werd toegelaten op Yale, vroeg een familielid of ik me had voorgedaan als een liberaal voor de toelatingscommissie. Echt waar. Het was natuurlijk helemaal niet nodig om aan te geven dat je liberaal was op het aanmeldingsformulier, maar hieraan zie je de grote onzekerheid die heerst in die omgeving: dat je je moet voordoen als iemand anders om over dat soort sociale drempels te komen. Het is een groot probleem. Zelfs als je niet toegeeft aan die wanhoop, zelfs als je denkt dat je keuzes wel een verschil maken en dat je de juiste keuzes wilt maken, dat je het beter wilt doen voor jezelf en voor je gezin, dan is het soms moeilijk te weten wat die keuzes eigenlijk zijn, als je opgroeit in zo'n gemeenschap. Ik wist bijvoorbeeld niet dat je rechten moest studeren om advocaat te worden. Ik wist niet dat elitaire universiteiten, zoals blijkt uit vele onderzoeken, beter zijn voor gezinnen met lage inkomens, want die universiteiten krijgen meer schenkingen en kunnen dus meer financiële steun verlenen. Daar kwam ik pas achter toen ik zelf financiële steun van Yale kreeg, tienduizenden dollars toelage, een term die ik nog nooit eerder had gehoord. Maar ik keek mijn tante aan toen ik die brief kreeg en zei: "Volgens mij is het voor het eerst in mijn leven dat het echt de moeite waard is om arm te zijn." Ik had geen toegang tot die informatie, omdat onze sociale netwerken geen toegang hadden tot die informatie. Ik heb thuis geleerd hoe je een geweer afvuurt, hoe je het goed afvuurt. Ik heb geleerd hoe je de lekkerste koekjes bakt. De truc is trouwens bevroren boter, geen warme boter. Maar ik leerde niet hoe ik vooruit kon komen. Ik leerde niet welke keuzes ik moest maken met betrekking tot onderwijs en welke kansen je moet creëren om iets te kunnen bereiken in de kenniseconomie van de 21ste eeuw. Economen noemen de waarde van onze informele netwerken, van onze vrienden en collega's en familie, 'sociaal kapitaal'. Het sociaal kapitaal dat ik had was onvoldoende voor het 21-eeuwse Amerika en dat was te merken. Er is nog een ander belangrijk aspect waar we het liever niet over hebben, maar wat wel degelijk speelt. Deze kinderen hebben een grotere kans dat ze zogenaamde negatieve jeugdervaringen meemaken, wat niet meer is dan een mooi woord voor jeugdtrauma: ouders die slaan of schreeuwen, die je telkens onderdrukken, zien hoe je ouders in elkaar geslagen worden, toezien hoe iemand drugs neemt of alcohol misbruikt. Dat zijn allemaal gevallen van jeugdtrauma en ze kwamen bij mij thuis regelmatig voor. En, heel belangrijk, dat was niet alleen op dat specifieke moment. Het zijn problemen van meerder generaties. Mijn grootouders -- toen zij kinderen kregen, dachten ze dat ze die zouden opvoeden op een goede manier. Ze kwamen uit de middenklasse, verdienden goed in de staalfabriek. Maar wat er gebeurde, is dat ze hun kinderen blootstelden een jeugdtrauma's die vele generaties teruggingen. Mijn moeder was 12, toen ze zag hoe mijn oma mijn opa in brand stak. Hij was dronken thuisgekomen, nadat ze tegen hem had gezegd: "Als je dronken thuiskomt, vermoord ik je." En dat probeerde ze. Denk je maar eens in wat voor invloed dat heeft op een kind. We beschouwen deze dingen als zeer zeldzaam, maar uit een studie van de Wisconsin Children's Trust Fund bleek dat 40% van de kinderen uit gezinnen met lage inkomens jeugdtrauma's meemaken, tegenover 29% van de kinderen uit gezinnen met hoge inkomens. Wat houdt dat nou eigenlijk in? Kom je uit een gezin met een laag inkomen, dan maakt bijna de helft van jouw groep meerdere gevallen van jeugdtrauma mee. Dit probleem staat niet op zich. Het is een heel belangrijk onderwerp. We weten wat er gebeurt met de kinderen die zo opgroeien. Meer kans dat ze aan de drugs gaan, of in de gevangenis belanden, meer kans dat ze hun school niet afmaken, en het allerbelangrijkste, meer kans dat ze hun kinderen aandoen wat hun ouders hen aandeden. Die trauma's, die chaos thuis, is het ergste geschenk van onze cultuur aan onze kinderen en het is een geschenk dat maar steeds wordt doorgegeven. Combineer je al die zaken, het uitzichtloze, de wanhoop, het cynisme over de toekomst, de jeugdtrauma's, het gebrek aan connecties, dan begrijp je misschien waarom ik, toen ik 14 was, ook als zo'n nummer de statistieken in zou gaan: nog zo'n kind dat de negatieve spiraal niet kon doorbreken. Maar er gebeurde iets onverwachts. Ik doorbrak die spiraal wel. Ik kreeg de wind in de rug. Ik haalde mijn schooldiploma, hogeronderwijsdiploma, studeerde rechten en heb nu een behoorlijk goede baan. Hoe kan dat? Om te beginnen waren mijn grootouders, die van dat verhaal over iemand in brand steken, in veel betere vorm toen ik in hun leven kwam. Ze gaven me een stabiele omgeving, een stabiel gezin. Zij zorgden ervoor dat wanneer mijn ouders niet voor de kinderen konden zorgen, zij er waren om die rol te vervullen. Vooral mijn oma deed twee heel belangrijke dingen. Ten eerste bood ze me een rustig thuis, zodat ik mijn huiswerk kon doen en andere dingen die belangrijk zijn voor kinderen. Maar ze was ook ongelooflijk slim, ook al had ze amper onderwijs genoten. Ze herkende de boodschap van onze gemeenschap, dat mijn keuzes geen verschil zouden maken, dat mijn kaarten toch al geschud waren. Ze zei eens tegen me: "JD, wees niet zoals die losers die denken dat hun kaarten al geschud zijn. Je kunt doen wat je maar wilt." Ook al wist ze best dat het leven niet altijd eerlijk is. Die balans is heel moeilijk, zeggen dat het leven niet altijd eerlijk is en tegelijkertijd onderkennen dat je keuze wel verschil maakt. Maar mijn oma wist die balans te vinden. Wat me ook enorm heeft geholpen is het Amerikaanse marinierskorps. Bij marinierskorps denken we natuurlijk aan defensie, maar voor mij was het een vierjarige spoedcursus in karakterontwikkeling. Ik leerde er mijn bed opmaken, de was doen, vroeg opstaan, met geld omgaan. Ik had die dingen thuis niet geleerd. Toen ik voor de allereerste keer een auto ging kopen, bood de dealer me een 'superlage' rente van 21,9 procent aan en ik had er bijna voor getekend. Maar die deal ging niet door, want ik legde het voor aan mijn officier die zei: "Wees toch niet zo'n idioot, bij de bank om de hoek krijg je een betere deal." Dus dat deed ik. Zonder het marinierskorps zou ik dat nooit hebben geleerd. Dan had ik ongetwijfeld geldproblemen gekregen. Het laatste dat ik nog wil zeggen is dat ik veel geluk heb gehad met de mentors en mensen die zo belangrijk voor me zijn geweest. Bij de mariniers, de staat Ohio, Yale en op andere plekken waren er mensen die bijsprongen en ervoor zorgden dat ze het gebrek aan sociaal kapitaal, dat ik blijkbaar duidelijk had, opvulden. Dat is puur geluk en veel kinderen zullen dat geluk niet hebben en daar ligt denk ik een heel belangrijke vraag voor ons: hoe gaan we dat veranderen? We moeten ons afvragen hoe we kinderen uit gezinnen met een laag inkomen, die uit gebroken gezinnen komen, een liefdevolle omgeving kunnen geven. We moeten ons afvragen hoe we ouders met lage inkomens kunnen leren hoe beter om te gaan met hun kinderen en met elkaar. We moeten ons afvragen hoe we sociaal kapitaal en begeleiding kunnen bieden aan deze kinderen. We moeten bekijken hoe we kinderen uit dit soort gezinnen niet alleen schoolvakken leren, zoals lezen en rekenen, maar ook andere vaardigheden, zoals het oplossen van problemen en het omgaan met geld. Ik weet niet alle antwoorden. Ik weet niet precies hoe dit probleem kan worden opgelost, maar dit weet ik wel: ergens in Zuid-Ohio zit nu een kind gespannen te wachten op zijn vader, zich afvragend of, als hij komt, hij kalm of dronken zal zijn. Er is een kind met een moeder die een naald in haar arm steekt en lam op de bank ligt, en hij weet niet waarom ze geen eten voor hem kookt en hij hongerig naar bed gaat. Er is een kind dat geen hoop heeft voor de toekomst, maar toch zo graag een beter leven wil. Ze willen gewoon iemand die het hen laat zien. Ik weet niet alle antwoorden, maar ik weet dat, tenzij onze maatschappij betere vragen gaat stellen over waarom ik zo veel geluk had en over hoe we dat geluk kunnen brengen naar meer gemeenschappen en de kinderen van ons land, dit belangrijke probleem niet zal verdwijnen. Bedankt. (Applaus)