Over je IQ, je algemene intelligentie,
heb je zeker al gehoord
maar wat is je Psy-Q?
Hoeveel weet je over wat je drijft,
en hoe goed ben je in het voorspellen
van het gedrag van andere mensen
of zelfs je eigen gedrag?
Hoeveel van wat je denkt te weten
over de psychologie is er mis?
Laten we de top 10 mythen
van de psychologie eens afgaan.
Je hebt waarschijnlijk gehoord
dat als het gaat om psychologie
mannen van Mars en vrouwen
van Venus lijken te komen.
Maar waarin verschillen
mannen en vrouwen echt?
Laat ons eens kijken naar iets
waarin mannen en vrouwen
echt verschillen
en wat psychologische
sekseverschillen
op dezelfde schaal uitzetten.
Eén ding waarop ze
echt verschillen,
is hoe ver ze een bal
kunnen gooien.
Als we kijken
naar de mannen,
zien we een zogenaamde
normale verdeling.
Weinig mannen gooien
een bal echt ver,
en ook weinig helemaal niet ver.
De meesten halen een gemiddelde.
Vrouwen laten dezelfde verdeling zien,
maar het verschil is heel groot .
In feite gooit de gemiddelde man
een bal verder
dan ongeveer 98%
van alle vrouwen.
Hoe zien nu enkele
psychologische sekseverschillen
er uit op dezelfde
gestandaardiseerde schaal?
Elke psycholoog
zal je vertellen dat
mannen beter ruimtelijk
inzicht hebben dan vrouwen
- kaartlezen bijvoorbeeld, -
en dat is waar,
maar hoe groot is dat verschil?
Klein. De lijnen liggen zo dicht
bij elkaar dat ze bijna overlappen.
In feite is de gemiddelde vrouw
beter dan 33% van de mannen,
en natuurlijk,
als dat 50% zou zijn,
zouden de twee geslachten
exact gelijk zijn.
Het is de moeite waard
gezien dit verschil en het volgende
zowat de grootste psychologische
sekseverschillen zijn,
ooit ontdekt in de psychologie.
Hier komt het volgende.
Elke psycholoog zegt
dat vrouwen beter zijn
in taal en grammatica dan mannen.
Hier de prestaties
op de gestandaardiseerde grammaticatest.
Daar de vrouwen.
Daar de mannen.
Vrouwen zijn gemiddeld beter,
maar de lijnen liggen zo dicht bij elkaar
dat 33% van de mannen beter zijn
dan de gemiddelde vrouw.
Als het weer 50% zou zijn,
zou dat complete gendergelijkheid
betekenen.
Niet echt een geval
van Mars en Venus.
Eerder iets als Mars en Snickers:
in principe hetzelfde, maar de een
misschien iets vreemder dan de ander.
Bij het maken van een taart,
geef je dan de voorkeur
aan een receptenboek met foto's?
Ja, een paar mensen.
Dat een vriend je begeleidt?
Of begin je ermee
en je ziet wel wat ervan komt?
Nogal wat mensen daar.
Oké, dus als je A zegt,
dan betekent dit dat je visueel leert,
je leert het best wanneer de informatie
visueel wordt gepresenteerd.
Als je B zei,
betekent het dat je auditief leert,
dat je het best leert wanneer informatie
auditief aan je wordt gepresenteerd.
Als je C zei, leer je kinesthetisch,
je leert het best als je erin vliegt
en dingen doet met je handen.
Behalve, natuurlijk,
zoals je al hebt geraden,
dat dit niet zo is, omdat de hele zaak
een complete mythe is.
Leerstijlen zijn verzonnen,
er is geen wetenschappelijk bewijs.
In goed gecontroleerde
experimentele studies
krijgen leerlingen materiaal
voorgeschoteld
hetzij in hun favoriete stijl
of een tegengestelde stijl.
Het maakt geen verschil
in de hoeveelheid informatie
die ze vasthouden.
Als je er één seconde over nadenkt,
is het gewoon duidelijk
dat dit waar is.
Het is duidelijk
dat het beste presentatieformaat
niet van jou afhangt,
maar van wat je probeert te leren.
Kun je een auto leren besturen
door gewoon naar iemand te luisteren
zonder enige kinesthetische ervaring?
Kun je stelsels van vergelijkingen
in je hoofd oplossen
zonder ze op te schrijven?
Kun je leren voor je architectuurexamens
door een interpretatieve dans
als je kinesthetisch leert?
Nee, je moet
het presentatieformaat aanpassen
aan het te leren materiaal, niet aan jou.
Ik weet dat velen
van jullie A-level studenten zijn
die onlangs je GCSE-resultaten
hebben gekregen.
Als het niet helemaal was
waarop je had gehoopt,
dan is dat niet echt
de schuld van je leerstijl,
maar iets dat je de schuld
zou kunnen geven, zijn je genen.
Een recente studie
aan het University College London
toonde aan dat 58% van de variatie
tussen verschillende studenten
en hun GCSE-resultaten
te danken was aan genetische factoren.
Dat klinkt zeer nauwkeurig,
hoe kunnen we dat zo zeggen?
Als we de relatieve bijdragen
van genen en milieu willen ontrafelen,
kunnen we een tweelingenstudie doen.
Identieke tweelingen delen
100% van hun omgeving
en 100% van hun genen,
terwijl niet-identieke tweelingen
100% van hun omgeving delen,
maar net als elke broer en zus,
slechts 50% van hun genen.
Door te vergelijken hoe
GCSE-resultaten overeenkomen
bij identieke tweelingen
versus niet-identieke tweelingen,
en wat slimme wiskunde,
krijgen we een idee hoeveel variatie
en prestaties van het milieu afhangen
en hoeveel van de genen.
Het blijkt dat voor 58%
te wijten is aan de genen.
Dit is niet om het harde werk
van jou en je docenten te ondermijnen.
Als je GCSE-resultaten
niet de verhoopte waren,
dan kan je altijd proberen
de schuld te geven
aan je ouders,
of tenminste aan hun genen.
Iets waar je de schuld
niet moet op stoten,
is dat je via de linkerhersenhelft
of de rechterhersenhelft leert,
want ook dat is een mythe.
De mythe zegt
dat de linker hersenhelft logisch is,
goed met vergelijkingen als deze,
en de rechter hersenhelft creatiever is,
beter bij dingen als muziek.
Dit is een mythe,
want voor bijna alles wat je doet
praten alle delen
van je hersenen met elkaar,
zelfs voor alledaagse dingen
als het hebben van een normaal gesprek.
Een van de redenen waarom deze mythe
het heeft overleefd,
is dat er een beetje waarheid in zit.
Een verwante versie van deze mythe is
dat linkshandige mensen creatiever
zijn dan rechtshandigen.
Dat is ergens logisch, want je hersenen
controleren de tegenovergestelde handen,
dus bij linkshandigen is
de rechterkant van de hersenen
iets actiever dan de linkerkant.
En we dachten dat de rechterzijde
creatiever was.
Het is niet vanzelfsprekend
dat linkshandigen creatiever zijn
dan rechtshandigen.
Wat waar is, is dat tweehandige mensen,
of mensen die beide handen
voor allerlei taken gebruiken,
creatievere denkers zijn
dan éénhandigen.
Tweehandig impliceert
dat beide zijden van de hersenen
veel met elkaar praten,
wat lijkt samen te gaan
met flexibel denken.
De mythe van de creatieve linkshandige
vloeit voort uit het feit
dat tweehandig zijn
vaker voor komt bij linkshandigen
dan bij rechtshandigen.
Er zit wat waarheid in het idee
van de creatieve linkshandige,
maar niet veel.
Een andere gekende mythe is
is dat we slechts 10%
van onze hersenen gebruiken.
Weeral een mythe.
Bij bijna alles wat we doen,
zelfs de gewoonste dingen,
gebruiken we bijna al onze hersenen.
Dat gezegd zijnde,
is het natuurlijk waar
dat de meesten hun denkkracht
niet zo goed benutten als zou kunnen.
Wat kunnen we doen
om ons intellect te stimuleren?
Misschien een mooi
stukje Mozart beluisteren.
Heb je ooit gehoord
van het Mozart-effect?
Luisteren naar Mozart
zou je slimmer maken
en je prestaties
op IQ-tests verbeteren.
Ook in deze mythe
zit er een kern van waarheid.
Uit de oorspronkelijke studie bleek
dat wie een paar minuten
naar Mozart luisterde
het beter deed
op een erop volgende IQ-test
dan wie gewoon in stilte had gezeten.
Maar een follow-up studie
vergeleek mensen die van Mozart hielden
met een groep fans
van de horrorverhalen
van Stephen King.
Ze lieten de muziek
of de verhalen horen.
De Mozartliefhebbers
kregen een grotere IQ-boost
van Mozart dan van de verhalen,
maar de verhalenliefhebbers
kregen een grotere IQ-boost
van de verhalen van Stephen King.
De waarheid is dat het luisteren
naar iets waar je van geniet
je wat opkrikt
en je een tijdelijke IQ-boost geeft
voor een beperkt aantal taken.
Luisteren naar Mozart
of Stephen King-verhalen
gaat je op de lange termijn
niet slimmer maken.
Een andere versie van de Mozartmythe
is dat het luisteren naar Mozart
je niet alleen slimmer,
maar ook gezonder maakt.
Helaas lijkt dit zelfs niet te kloppen
voor iemand die bijna elke dag
naar de muziek van Mozart luisterde,
namelijk Mozart zelf.
Hij leed aan gonorroe, pokken, artritis,
en, waarvan de meeste mensen denken
dat het zijn dood werd, syfilis.
Mozart had misschien
wat voorzichtiger moeten zijn
bij het uitkiezen
van zijn seksuele partners.
Maar hoe kiezen we een partner?
Sociologen verspreiden wel eens de mythe
dat onze voorkeuren
voor een romantische partner
een product van onze cultuur zijn,
dat ze zeer cultureel bepaald zijn.
Maar de feiten loochenen dit.
Een beroemde studie ondervroeg mensen
uit [37] verschillende culturen
over de hele wereld,
van Amerikanen tot Zoeloes,
over wat ze zochten in een partner.
In elke cultuur over de hele wereld
hechtten mannen meer waarde aan fysieke
aantrekkelijkheid bij een partner
dan wel vrouwen,
en in elke cultuur hechtten vrouwen
ook meer dan mannen belang
aan ambitie
en hogere carrièrevooruitzichten.
In elke cultuur hadden mannen ook
liever vrouwen
die jonger dan zijzelf waren,
gemiddeld 2,66 jaar.
In elke cultuur
gaven vrouwen de voorkeur aan mannen
die ouder waren dan zijzelf,
gemiddeld 3,42 jaar.
vandaar 'Iedereen zoekt een vaderfiguur'.
Van scoren bij een partner
gaan we naar scoren in basketbal
of voetbal of wat je sport ook is.
De mythe is dat sporters reeksen
van doelpunten kennen,
‘hot-hand streaks’ in de VS,
‘purple patches’ in Engeland,
waardoor ze gewoon niet kunnen missen,
zoals deze kerel hier.
Maar als je het patroon
van treffers en missers
statistisch gaat analyseren,
blijkt de volgorde
bijna altijd willekeurig.
Je hersenen creëren patronen
uit de willekeur.
Als je een muntje opgooit,
gaat er altijd wel eens toevallig
een reeksje van kop of munt opduiken.
De hersenen zien patronen
zelfs als er geen zijn.
We zien deze reeksen
en kennen ze betekenis toe.
We zeggen:
"Ja, hij is vandaag echt in vorm,"
terwijl je eigenlijk
hetzelfde patroon zou krijgen
met toevallige treffers en missers.
Een uitzondering hierop
zijn strafschoppen.
Een recente studie
naar strafschoppen in het voetbal
toont aan dat spelers
van landen
met een zeer slechte staat
van strafschoppen,
zoals bijvoorbeeld Engeland,
de neiging hebben om sneller te zijn
met trappen dan landen
met een beter record,
met als vermoedelijk gevolg
meer kans om te missen.
Dat roept de vraag op
of er een manier is waarop we
de prestaties van mensen
kunnen verbeteren.
Je zou kunnen denken aan
mensen straffen voor hun missers
en kijken of ze daar beter van worden.
Dit idee, namelijk dat straf
prestaties kan verbeteren,
is wat de deelnemers
dachten dat ze testten
in Milgrams beroemde
leer- en strafexperiment.
Mogelijk heb je daar van gehoord
als psychologiestudent.
Het verhaal gaat
dat de deelnemers bereid waren
fatale elektrische schokken te geven
aan een collega-deelnemer
voor een fout beantwoorde vraag,
alleen maar omdat dat moest
van iemand in een witte jas.
Maar dit verhaal is een mythe
om drie redenen.
Ten eerste en meest cruciaal was
de laboratoriumjas niet wit, maar grijs.
Ten tweede werd de deelnemers
vóór het onderzoek verteld
en eraan herinnerd
telkens ze een bezwaar opperden,
dat, hoewel pijnlijk,
de schokken niet fataal waren
en al helemaal
geen permanente schade veroorzaakten.
Ten derde gaven deelnemers
de schokken niet
alleen maar omdat iemand
in de labjas het hen zegde.
Toen ze na de studie
werden geïnterviewd,
zeiden alle deelnemers
dat ze sterk geloofden
dat de leren-en-strafstudie een waardevol
wetenschappelijk doel diende
met blijvende voordelen voor de wetenschap
in tegenstelling tot de momentane
niet-fatale hinder voor de deelnemers.
Ik heb nu ongeveer 12 minuten gesproken,
en je hebt waarschijnlijk
naar me zitten luisteren,
terwijl je mijn spraakpatronen
en lichaamstaal analyseerde
en proberen uit te zoeken of je
wat ik zeg serieus moet nemen,
of ik de waarheid vertelde, of loog.
Maar dan ben je daar
waarschijnlijk niet in geslaagd.
We denken dat
we een leugenaar kunnen doorhebben
door zijn lichaamstaal en spraakpatronen.
Maar honderden psychologische tests
hebben bewezen
dat ieder van ons,
ook politiemensen,
slechts bij toeval leugens
kunnen ontdekken
door middel van lichaamstaal
en verbale patronen.
Interessant genoeg
is er één uitzondering:
tv-oproepen voor vermiste familieleden.
Het is vrij makkelijk te voorspellen
of de familieleden vermist zijn
en of dat de oproepende familieleden
hen zelf vermoord hebben.
Onoprechte oproepers zullen eerder
hun hoofd schudden, wegkijken
en spraakfouten maken,
terwijl oprechte oproepers eerder
de hoop zullen uitdrukken
dat de persoon veilig zal terugkeren
en brutale taal vermijden.
Ze zullen bijvoorbeeld eerder zeggen
"van ons weggenomen" dan "vermoord."
Tijd om te stoppen.
Maar toch
vertel ik je in 30 seconden
nog de overkoepelende mythe
van de psychologie.
De mythe dat de psychologie gewoon
een verzameling interessante theorieën is
die allemaal iets nuttigs zeggen
en iets te bieden hebben.
Wat ik hoop te hebben aangetoond,
is dat dit niet waar is.
We moeten
psychologische theorieën beoordelen
door te kijken naar hun voorspellingen.
Of luisteren naar Mozart
je slimmer maakt,
of dat je beter leert als informatie
wordt gepresenteerd
in de gewenste leerstijl.
Hoe dan ook zijn het allemaal
toetsbare empirische voorspellingen.
De enige manier om
vooruitgang te boeken,
is deze voorspellingen controleren
in goed gecontroleerde
experimentele studies.
Alleen op die manier
kunnen we hopen te ontdekken
welke van deze theorieën
goed onderbouwd zijn
en welke, zoals al die waarover
ik het vandaag had, mythen zijn.
Dankjewel.
(Applaus)