Ik kan hen niet vergeten.
Ze heetten Aslan, Alik, Andrei,
Fernanda, Fred, Galina, Gunnhild,
Hans, Ingeborg, Matti, Natalya,
Nancy, Sheryl, Usman, Zarema,
en de lijst is nog langer.
Voor velen is hun bestaan, hun mens-zijn
gereduceerd tot statistieken,
koudweg geregistreerd als
'veiligheidsincidenten'.
Voor mij waren ze collega's
die deel uitmaakten van die gemeenschap
van humanitaire hulpverleners
die een beetje steun trachtten te bieden
aan de oorlogsslachtoffers
in Tsjetsjenië in de jaren 90.
Ze waren verpleger,
logistiek medewerker, shelter expert,
juridisch medewerker, tolk.
En om die dienstverlening
zijn ze vermoord,
hun families uiteengerukt
en is hun verhaal grotendeels vergeten.
Niemand werd ooit veroordeeld
voor die misdaden.
Ik kan hen niet vergeten.
Op de een of andere manier
leven ze in mij,
de herinneringen aan hen
geven mijn leven elke dag zin.
Maar ze bezorgen me ook sombere gedachten.
Als humanitaire hulpverleners
kozen ze ervoor
om aan de zijde
van het slachtoffer te staan,
om een beetje hulp, steun,
bescherming te bieden,
maar toen ze zelf
bescherming nodig hadden,
was die er niet.
Wanneer je vandaag de krantenkoppen ziet
over de oorlog in Irak of Syrië
-- hulpverlener ontvoerd,
gijzelaar terechtgesteld --
wie waren zij dan?
Waarom waren zij daar?
Wat dreef hen?
Hoe zijn we zo onverschillig geworden
voor deze misdaden?
Daarom ben ik hier vandaag.
We hebben betere manieren nodig
om ons hen te herinneren.
We moeten ook de kernwaarden uitleggen
waaraan zij hun levens hebben gewijd.
En tevens moeten we gerechtigheid eisen.
Toen ik in '96 naar Noord-Kaukasus
werd gestuurd
door het Hoog Commissariaat
voor de Vluchtelingen van de VN,
kende ik de risico's.
Vijf collega's waren gedood,
drie ernstig gewond,
zeven al gegijzeld.
We waren dus voorzichtig.
We gebruikten gepantserde wagens,
lokwagens,
veranderden onze reisgewoonten,
veranderden van huis,
alle mogelijke veiligheidsmaatregelen.
Toch was het mijn beurt,
op een koude winteravond in januari '98.
Toen ik met mijn lijfwacht bij
mijn appartement in Vladikavkaz kwam,
werden we omsingeld door gewapende mannen.
Ze duwden de lijfwacht op de grond,
sloegen hem voor mijn ogen in elkaar,
bonden hem vast en sleurden hem weg.
Ik werd in de handboeien geslagen,
geblinddoekt en moest knielen,
met de geluiddemper van een geweer
in mijn hals gedrukt.
Wanneer zoiets je overkomt,
heb je geen tijd om te denken
of te bidden.
Mijn brein schakelde over
op automatische piloot.
Flitsen van mijn leven speelden zich
in mijn hoofd af.
Na enkele lange minuten had ik door
dat die gemaskerde mannen
mij niet gingen doden,
maar dat iemand, ergens,
mijn kidnapping had besteld.
Die dag startte
mijn ontmenselijkingsproces.
Ik was niet meer dan handelswaar.
Doorgaans spreek ik hier niet over,
maar ik wil jullie iets vertellen
over die 317 dagen gevangenschap.
Ik werd in een kelder vastgehouden,
in totale duisternis,
gedurende 23 uur en 45 minuten per dag,
en dan kwamen de bewakers,
meestal twee.
Zij brachten mij een groot stuk brood,
een kommetje soep en een kaars.
Die kaars brandde 15 minuten,
15 minuten kostbaar licht,
en dan namen ze die weer mee
en zat ik opnieuw in de duisternis.
Ik was met een metalen kabel
vastgeketend aan mijn bed.
Ik kon maar vier stapjes zetten.
Ik droomde steeds van de vijfde.
Geen tv, geen radio, geen krant,
niemand om mee te praten.
Ik had geen handdoek,
geen zeep, geen wc-papier,
enkel twee open metalen emmers,
een voor water, een voor afval.
Kun je je voorstellen dat schijnexecuties
een tijdverdrijf kunnen zijn voor bewakers
die sadistisch zijn of die
zich gewoon vervelen of dronken zijn?
Mijn zenuwen gingen er langzaam aan kapot.
Afzondering en duisternis
zijn heel moeilijk te beschrijven.
Hoe beschrijf je niets?
Er zijn geen woorden voor
mijn onmetelijke eenzaamheid,
die zeer dunne grens
tussen gezond verstand en waanzin.
In de duisternis speelde ik soms
een denkbeeldig spelletje dammen.
Ik zou met zwart starten,
wit verplaatsen,
weer naar zwart om de overkant
te proberen misleiden.
Nu dam ik niet meer.
Ik werd gekweld door de gedachten
aan mijn familie en mijn lijfwacht Edik.
Ik wist niet wat er met hem was gebeurd.
Ik probeerde niet te denken,
maar mijn tijd te vullen
met alle mogelijke lichaamsoefeningen
ter plaatse.
Ik probeerde te bidden, ik probeerde alle
mogelijke geheugenspelletjes.
Maar de duisternis creëert ook beelden
en gedachten die niet normaal zijn.
Een deel van je brein wil dat
je je verzet, schreeuwt ... huilt,
en het andere deel van je brein
beveelt je om te zwijgen
en het gewoon te verdragen.
Het is een continue interne discussie;
er is niemand om te arbitreren.
Op een keer kwam een bewaker
zeer agressief naar me toe en zei:
"Vandaag ga je knielen
en bedelen om je eten".
Ik was in een slechte bui
en beledigde hem.
Ik beledigde zijn moeder,
ik beledigde zijn voorouders.
Het resultaat viel nog mee:
hij gooide mijn eten bij het afval.
De dag nadien kwam hij terug
met dezelfde vraag.
Hij kreeg hetzelfde antwoord
met hetzelfde resultaat.
Vier dagen later
deed mijn hele lichaam pijn.
Ik wist niet dat honger zo veel pijn doet
als je zo weinig hebt.
Dus, toen de bewakers
naar beneden kwamen...
... knielde ik.
Ik bedelde om mijn eten.
Onderwerping was voor mij de enige manier
om de volgende kaars te halen.
Na mijn kidnapping
werd ik overgebracht
van Noord-Ossetië naar Tsjetsjenië.
Drie dagen langzaam reizen
in de kofferbakken
van verschillende auto's.
Bij aankomst werd ik
11 dagen ondervraagd
door een zekere Ruslan.
De routine was steeds dezelfde:
iets meer licht, 45 minuten.
Hij kwam naar de kelder,
vroeg de bewakers om
mij op de stoel vast te binden,
en zette de muziek luid aan.
En dan brulde hij vragen.
Hij schreeuwde. Hij sloeg mij.
Ik bespaar jullie de details.
Veel vragen kon ik niet begrijpen
en sommige vragen wilde ik niet begrijpen.
De ondervraging duurde
even lang als het bandje:
15 liedjes, 45 minuten.
Ik verlangde steeds naar het laatste lied.
Op een nacht in die kelder,
ik weet niet wat er gebeurde,
hoorde ik een kind boven mij huilen,
een jongen, misschien 2 of 3 jaar oud.
Voetstappen, verwarring, lopende mensen.
Dus toen Ruslan de volgende dag kwam,
vroeg ik, alvorens hij iets kon vragen:
"Hoe gaat het met je zoon vandaag?
Voelt hij zich beter?"
Ruslan was duidelijk verrast.
Hij was razend dat de bewakers
misschien wel informatie
over zijn privéleven hadden verteld.
Ik bleef praten over ngo's die
medicijnen leveren aan lokale klinieken
die zijn zoon kunnen helpen genezen.
En we spraken over opvoeding,
over families.
Hij vertelde mij over zijn kinderen.
Ik vertelde hem over mijn dochters.
En dan sprak hij over geweren,
wagens, vrouwen
en dan moest ik spreken
over geweren, auto's, vrouwen.
En we praatten tot
het laatste liedje op het bandje.
Ruslan was de hardvochtigste man
die ik ooit heb ontmoet.
Hij heeft mij niet meer geslagen.
Hij heeft geen andere vragen meer gesteld.
Ik was niet langer enkel handelswaar.
Twee dagen later werd ik
naar een andere plaats overgebracht.
Daar kwam een bewaker dicht bij mij staan
-- heel ongebruikelijk --
en zei heel zachtjes:
"Ik wil u bedanken
voor de hulp die uw organisatie
aan mijn familie heeft gegeven
toen we moesten verhuizen
in het naburige Dagestan".
Wat kon ik antwoorden?
Het was zo pijnlijk.
Als een mes in mijn buik.
Ik heb er weken over gedaan
om de goede redenen die wij hadden
om die familie te helpen
te verzoenen met de gedachte
dat hij een huursoldaat was geworden.
Hij was jong en verlegen.
Ik heb zijn gezicht nooit gezien.
Hij bedoelde het waarschijnlijk goed.
Maar in die 15 seconden
trok ik door hem
alles wat we deden in twijfel,
al de opofferingen.
Hij deed mij ook inzien hoe zij ons zien.
Tot dan ging ik ervan uit
dat ze weten waarom we er zijn
en wat we doen.
We kunnen daar dus niet vanuit gaan.
Uitleggen waarom we dit doen,
is niet zo eenvoudig,
zelfs aan onze naaste familie.
We zijn niet perfect, niet superieur,
we zijn niet de brandweer van de wereld,
we zijn geen superhelden,
we stoppen geen oorlogen,
we weten dat een humanitaire respons
een politieke oplossing niet vervangt.
Maar we doen dit omdat één leven telt.
Soms is dat het enige verschil
dat we maken
-- een individu, een gezin,
een groepje mensen --
en dat telt.
Bij een tsunami, aardbeving of tyfoon
zie je reddingswerkers van
over heel de wereld toestromen
die wekenlang naar overlevers zoeken.
Waarom? Niemand vindt dat vreemd.
Ieder leven telt,
of ieder leven zou moeten tellen.
Dat is hetzelfde voor ons
als we vluchtelingen helpen,
ontheemd in hun eigen land
door conflicten, of statelozen.
Ik ken veel mensen
die als ze met een overweldigend lijden
worden geconfronteerd,
zich machteloos voelen
en dan maar stoppen.
Dat is jammer want er zijn zoveel manieren
waarop mensen kunnen helpen.
Wij stoppen niet bij dat gevoel.
We doen alles wat we kunnen
om bijstand te bieden,
bescherming, troost.
Wij moeten.
Wij kunnen niet anders.
Hierdoor voelen wij ons,
ik weet niet, gewoon mens.
Na mijn vrijlating --
Dit is een foto van mezelf
op de dag van mijn vrijlating.
Ik zie aan jullie gezichten
dat mijn uiterlijk je niet aanstaat.
(Gelach)
Met alle respect,
als ik dezer dagen tv kijk,
vind ik me er best trendy uitzien.
(Gelach)
Maanden erna ontmoette ik
de toenmalige Franse premier.
Het tweede dat hij mij zei, was:
"Het was volledig onverantwoordelijk
om naar de Noord-Kaukasus te gaan.
U hebt geen idee hoeveel problemen
u ons hebt bezorgd."
Het was een korte ontmoeting.
(Gelach)
Mensen in gevaar helpen
is volgens mij verantwoordelijk.
In die oorlog, die niemand
echt wilde stoppen --
en zo hebben we er veel vandaag --
was wat hulp en bescherming bieden
aan mensen in nood
niet enkel een daad van menselijkheid,
het maakte voor de mensen
echt een groot verschil.
Waarom begreep hij dit niet?
We hebben de plicht het te proberen.
Je hebt al gehoord van dit concept:
Verantwoordelijkheid om te Beschermen.
De uitkomst hangt af
van diverse parameters.
We falen misschien,
maar wat nog erger is dan falen,
is niet eens proberen
wanneer we het kunnen.
Wel, als je zo bent gemaakt,
als je je voor dit soort job opgeeft,
zal je leven vol vreugde en verdriet zijn,
want veel mensen kunnen we niet helpen,
veel mensen kunnen we niet beschermen,
veel mensen kunnen we niet redden.
Ik noem hen 'mijn schimmen'.
Door hun lijden van dichtbij
te hebben gezien,
neem je een beetje van dat lijden over.
Vele jonge humanitaire hulpverleners
beleven hun eerste ervaring
met veel bitterheid.
Ze worden in situaties gegooid
waarin ze getuige zijn,
maar ze hebben niet de macht
om iets te veranderen.
Ze moeten dit leren aanvaarden
en dit geleidelijk omzetten
in positieve energie.
Dat is moeilijk.
Velen slagen er niet in,
maar voor hen die er wel in slagen,
is er geen andere job denkbaar.
Je ziet elke dag
het verschil dat je maakt.
Humanitaire hulpverleners kennen
het risico dat ze nemen
in conflictgebieden of
in post-conflictgebieden,
maar ons leven, ons werk, wordt
steeds levensbedreigender
en de eerbied voor ons leven verdwijnt.
Wist je dat sinds het begin
van het millenium
het aantal aanvallen
op humanitaire hulpverleners
verdrievoudigd is?
2013 brak alle records:
155 collega's gedood,
171 ernstig gewond,
134 ontvoerd.
Zoveel gebroken levens.
Tot het begin van de burgeroorlog
in Somalië in de late jaren 80
waren humanitaire hulpverleners
soms het slachtoffer
van wat wij 'nevenschade' noemen,
maar we waren doorgaans niet
het doelwit van die aanvallen.
Dat is veranderd.
Bekijk deze foto.
Bagdad, augustus 2003:
24 collega's werden gedood.
De tijd is voorbij dat een blauwe VN-vlag
of een Rood Kruis
ons automatisch beschermde.
Tussen criminele groeperingen
en sommige politieke groepen
is de laatste 20 jaren
een wisselwerking ontstaan,
en hebben een soort hybriden gecreëerd
met wie we niet kunnen communiceren.
Humanitaire principes worden
op de proef gesteld en vaak genegeerd,
maar misschien nog belangrijker:
we zoeken niet langer gerechtigheid.
Er lijkt geen enkel gevolg
te worden gegeven
aan aanvallen op
humanitaire hulpverleners.
Na mijn vrijlating werd mij verteld
dat ik geen gerechtigheid moest zoeken.
Het zal je geen goed doen,
zei men mij.
Bovendien breng je het leven
van andere collega's in gevaar.
Het heeft jaren geduurd
vóór drie mensen, die betrokken waren
bij mijn kidnapping, werden veroordeeld.
Maar dit was een uitzondering.
Er was geen gerechtigheid voor
de humanitaire hulpverleners
die tussen '95 en '99 in Tsjetsjenië
zijn vermoord of ontvoerd,
en zo is het ook in de rest van de wereld.
Dit is onaanvaardbaar.
Dit is onvergeeflijk.
Aanvallen op hulpverleners zijn
oorlogsmisdaden in internationaal recht.
Die mogen niet onbestraft blijven.
We moeten een eind maken
aan die straffeloosheid.
We moeten die aanvallen
op humanitaire hulpverleners beschouwen
als aanvallen op de mensheid zelf.
Het maakt me razend.
Ik weet dat ik veel geluk heb, vergeleken
met de vluchtelingen voor wie ik werk.
Ik weet niet hoe het is
om mijn hele stad verwoest te zien.
Ik weet niet hoe het is om mijn familie
te zien worden neergeschoten.
Ik weet niet hoe het is om de bescherming
van mijn land te verliezen.
Ik weet ook dat ik veel geluk heb
vergeleken met andere gegijzelden.
Vier dagen voor mijn bewogen vrijlating
zijn vier gegijzelden onthoofd
enkele kilometer vanwaar
ik gevangen werd gehouden.
Waarom zij?
Waarom ben ik hier vandaag?
Geen makkelijk antwoord.
Ik heb sinds mijn vrijlating
veel steun gekregen van mijn familie,
van collega's, vrienden,
mensen die ik niet kende.
Met de jaren hebben ze mij
geholpen om uit de duisternis te treden.
Niet iedereen heeft
dezelfde aandacht gekregen.
Hoevelen van mijn collega's hebben
zich na een traumatisch incident
van het leven beroofd?
Ik kende er negen persoonlijk.
Hoevelen van mijn collega's zijn
door een moeilijke echtscheiding gegaan
na een traumatische ervaring
omdat ze níets meer konden
uitleggen aan hun partner?
Ik ben de tel kwijt.
Dit soort leven heeft zijn prijs.
In Rusland hebben alle oorlogsmonumenten
bovenaan een prachtige inscriptie.
Er staat (in het Russisch):
"Niemand is vergeten,
niets is vergeten."
Ik vergeet mijn verdwenen collega's niet.
Ik kan niets vergeten.
Ik vraag jullie om hun toewijding
niet te vergeten
en te eisen dat humanitaire hulpverleners
in heel de wereld
beter worden beschermd.
We mogen niet toelaten dat het straaltje
hoop, dat zij hebben gebracht, verdwijnt.
Na mijn beproeving vroegen
veel collega's: "Waarom doe je voort?
Waarom doe je zo'n job?
Waarom keer je ernaar terug?"
Mijn antwoord was heel eenvoudig:
Als ik had opgegeven,
hadden mijn kidnappers gewonnen.
Dan zouden ze mijn ziel
en mijn menselijkheid hebben genomen.
Bedankt.
(Applaus)